Objecten

Sommige functies hebben een “object” nodig (iets om op te reageren). Dergelijke functies wijzigen de status van een object of halen informatie over een object op. Deze functies noemen we ook wel “objectfuncties” of “methodes”. Voor dergelijke functies gebruiken we de volgende syntax:

objectNaam.functieNaam()

Objectfuncties werken net zoals andere functies. We hebben het volgende voorbeeld al bekeken:

Kader1.setText(IntVar)

Hier is het tekstkader genaamd “Kader1” het object waarin we willen dat de Append-functie een waarde inzet die wordt weergegeven door IntVar. Dit is een voorbeeld van een objectfunctie die een waarde retourneert.

Hier is een voorbeeld van een objectfunctie die een waarde retourneert:

MijnVariabele = Kader1.IsVisible()

In deze expressie controleert de IsVisible-functie of het object genaamd “Kader1” zichtbaar is en zet vervolgens het Boolse resultaat (“true” of “false”) in de variabele genaamd MijnVariabele.

Naast interactieve objecten kunt u met sommige objectfuncties ook andere soorten objecten opvragen. Bijvoorbeeld:

MijnVariabele = Number.Sqrt(2)

Het Number-object is gewoon een bibliotheek met wiskundige functies en geen interactief object. Deze expressie vertelt de Sqrt-functie van het object Number om de vierkantswortel van 2 te berekenen en het resultaat te zetten in de variabele genaamd “MijnVariabele”.

Opmerking: Als u wilt verwijzen naar een object in een expressie, moet dat object voldoen aan bepaalde naamgevingsconventies. Het mag niet beginnen met een getal en er mogen geen bepaalde symbolen instaan, uitgezonderd een dollarteken ($) of een underscore (_). Als er spaties instaan, kunt u deze vervangen door underscores wanneer u er in een expressie naar verwijst.

Objecten